SAIL is hopelijk in aantocht*, de tiende editie van een van de grootste zeilmanifestaties ter wereld. 12 tot 16 augustus. Plaats van handeling: het Oostelijk Havengebied. De IJopener besteedt er volop aandacht aan. Dit keer: hoe duizenden jaren zeilen resulteerden in de windjammer, een ongeëvenaarde combinatie van zeilvernuft, zeewaardigheid en efficiëntie.

Robert Miethe, een van de laatste kapiteins op de zeilende vrachtvaart, heeft eens in nuchtere woorden verteld wat het betekende om bij windkracht negen tot tien met een windjammer een haven binnen te lopen. Zonder motor uiteraard, want windjammers hadden geen hulpvermogen. Miethe (1877-1975) was geen zeeman uit de tijd van Michiel de Ruyter. Hij was windjammerkapitein in de eerste helft van de twintigste eeuw, de moderne tijd dus. Het stoomschip had al bijna plaatsgemaakt voor schepen met een dieselmotor. En toch voeren er ook nog zeilschepen rond. Grote stalen bakken met drie, vier of vijf torenhoge masten die de verste reizen maakten en daarmee goed geld verdienden. Miethe was een twintigste-eeuwer met een ook in zijn dagen al volstrekt anachronistisch beroep.

Op een zusterschip van de Padua staan op de ra matrozen in een zware storm het zeil te bergen, eind jaren dertig. Rechts is nog net een hoge golf te zien die het dek zal overspoelen

In december 1909 voer hij met de stalen viermaster Pitlochry vanuit Chili richting Noordzee en de Elbe, zwaarbeladen met salpeter in zakken. Kapitein en bemanning van krap vijfendertig koppen moesten in een vliegende westerstorm ’s nachts hun thuishaven Hamburg aanlopen. De loodsdienst was gestaakt, de Elbe kookte. Iedereen was aan dek om de zeilen, de ra’s, het dubbele roer en de twee reusachtige stokankers te bedienen.

Miethe zelf stond op de plaats waar hij het beste overzicht had: naast het dekkompas. De Pitlochry had het tij mee en joeg met een snelheid van achttien knopen (ca. 32 km) naar het havengebied. ‘Ik kon de enorme kracht voelen van de zeilen die een schip van drieduizend en een lading van vierduizend ton voortstuwden. (…) Iets voorbij lichtschip Elbe 5 lagen motorschepen voor anker. We draaiden daar onze kop in de wind en lieten de ankers vallen. De kabels spanden zich zo strak als vioolsnaren. Maar ze hielden.’ 

Miethe had in die stormnacht met een kolossaal, diepstekend vrachtschip onder zeil de enige veilige ankerplaats opgespoord. Zonder loods, zonder communicatie, zonder motor. De verbazing in maritiem Hamburg, waar ze best wat gewend waren, was groot. ‘Ik heb het niet gedaan’, zei de gezagvoerder in alle ernst, ‘de Pitlochry heeft zelf haar ankerplek gevonden.’ Miethes woorden zijn opgetekend door zeeschrijver Alan Villiers in zijn uitstekend gedocumenteerde boek over de late zeilvaart The war with Cape Horn.

Padua/Kruzenstern

Je kunt de viermaster Pitlochry beschouwen als een zusterschip van de Padua, die nu
Kruzenstern heet en als opleidingsschip onder Russische vlag vaart. De Kruzenstern zal aanstaande SAIL naar Amsterdam komen. Het is een schip met een geschiedenis die klinkt als een klok: ze is de laatste windjammer die ooit voor de zeilende vrachtvaart werd gebouwd (1926).

De Padua maakte deel uit van de roemruchte zeilvloot van de Hamburgse reder F. Laeisz. Zijn schepen hadden namen die allemaal met een P begonnen: Preussen, Potosi, Pamir, Priwall en de al vermelde Pitlochry en Padua, om er slechts enkele te noemen. Ze werden vanwege hun snelheid en stiptheid ‘flying P-liners’ genoemd. In deze vrachtschepen kwam de hele ontwikkeling van de zeilvaart samen. Honderden jaren van eindeloos innoveren en verbeteren resulteerden in de windjammer, het grote stalen zeilschip aan het eind van de negentiende, begin twintigste eeuw; volgens romancier en zeilvaartkapitein Joseph Conrad ‘haar dagen van perfectie’.

Rederij Laeisz bleef tot ver in de jaren dertig geloven in de rentabiliteit van de zeilende vrachtvaart. De windjammers van de ‘flying P-line’ leken de motorisering ter zee te tarten en slaagden erin om met kleine bemanningen grote, wereldomspannende reizen te maken. Romantisch was het allerminst. Reders beknibbelden op mankracht en goede voeding. Het werk aan boord van windjammers was zwaar en gevaarlijk – maar wel bevredigend.

Ongebroken zeilrecord

Een paar cijfers. De Padua (nu dus de Kruzenstern van SAIL) is een viermaster met masten tot 55 meter hoog en een zeiloppervlak van ruim 3.600 vierkante meter, verdeeld over 35 zeilen. Als vrachtschip kon ze destijds 4.700 ton lading vervoeren. De Padua/Kruzenstern is bijna 115 meter lang en veertien meter breed. Ze heeft momenteel een bemanning van ruim tweehonderd koppen en is uitgerust met twee dieselmotoren en moderne navigatieapparatuur. Ooit werd ze gezeild door dertig, hooguit vijfendertig man. De Padua heeft nog altijd een ongebroken zeilrecord op haar naam staan. In 1938/39 zeilde ze in acht maanden en 23 dagen onder de Duitse kapitein Richard Wendt met diverse ladingen van Hamburg via Chili naar Australië en vandaar weer terug naar de Hanzestad, voortgejaagd door vrije wind. Over efficiëntie gesproken.

Viermastbark Padua voor anker met verderop de Moshulu

De windjammer verdween op het hoogtepunt van haar bestaan. Tegen vooruitgang is niets bestand. Na de Tweede Wereldoorlog was het gebeurd met de zeilvaart à la de ‘flying P Line’. Een van de laatste authentieke beschrijvingen van het nu onvoorstelbare leven aan boord van een viermastbark geeft Eric Newby in zijn boek The last Grain Race. Newby voer eind jaren dertig met de viermaster Moshulu van Engeland naar Australië en terug. Ze vervoerden graan en zeilden in competitie met twaalf andere stalen viermasters. Allemaal zonder motor, allemaal met zeelieden die nog wisten hoe ze zonder veiligheidsgordel hoog boven dek het grootbramzeil moesten opdoeken. Voorwaar de laatsten der Mohikanen.

Oorverdovend lawaai

Newby’s schip bevond zich in 1939 ergens nabij Kaap Hoorn in een wind met orkaankracht. Het lawaai was oorverdovend. Er wordt wel gezegd dat de term windjammer verwijst naar het gegier (gejammer) van de wind door de tuigage van een stalen zeilschip. Volgens meerdere bronnen is dat aanvechtbaar. Waarschijnlijk is het woord een samentreksel van wind en het Engelse werkwoord jam, wat doordouwen betekent. Hoe het ook zij, Eric Newby meldt er dit over: ‘De wind was immens. Het woei niet langer in de algemeen aanvaarde betekenis van het woord. In plaats daarvan leek het of de atmosfeer aan stukken werd gescheurd. (…) Ook het lawaai was onbeschrijfelijk. Het kabaal dat de wind veroorzaakte was alomvattend. Het was grootser dan de zee zelf. Op dat moment was ik er voor het eerst zeker van dat God bestond, oneindig machtig en tegelijk vergevingsgezind. Bijna iedereen aan boord voelde dit zo, niemand sprak erover.’ Newby’s viermaster Moshulu won de graanrace. De Padua werd eervol tweede.

Zoals gezegd: een paar jaar later was het gedaan met de grote, ongemotoriseerde zeilvaart. Zeilen werd pleziervaart. Een manifestatie als SAIL probeert iets van de lange geschiedenis, de schoonheid en de ernst van de zeilende vrachtvaart te laten zien. Pas nu, ruim tachtig jaar nadat de laatste echte windjammers hun zeilen definitief streken, krijgen rederijen belangstelling voor moderne versies van varen onder zeil. De wind kost niets en voor het milieu is het beter. Oude zeilvaarders als Robert Miethe van de Pitlochry en Richard Wendt van de Padua zouden zich erover verheugen.

*Dit artikel is geschreven voordat bekend werd dat SAIL helaas niet doorgaat.

deel dit artikel: