Amsterdam Oost verbindt de schrijvers Nescio en Joop Waasdorp, die weleens met elkaar worden vergeleken. Beiden beschrijven in hun werk tochtjes die de moeite waard zijn om te lopen. De IJopener volgt hun sporen.

De bekende schrijver Nescio (1882-1961) hield veel van Amsterdam. Maar bovenal was hij een echte Ooster. Hij woonde lang in het Linnaeushof in de Watergraafsmeer. En hij maakte graag tochten verder oostwaarts. Naar het Buiten-IJ bijvoorbeeld, om naar ‘de rooie daken’ van Durgerdam te kijken en naar wat hij hardnekkig de Zuiderzee bleef noemen. In zijn kleine oeuvre (De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel en het latere Natuurdagboek) valt op dat hij regelmatig aan het eind van de Zeeburgerdijk te vinden was. Kennelijk trokken juist daar het water en het uitzicht hem aan.

Nescio (pseudoniem van J.H.F. Grönloh; zijn schrijversnaam betekent ‘ik weet [het] niet’) was een verfijnd en ontwikkeld mens. Heel anders dan zijn latere evenknie, een man met net zo’n klein verzameld werk, een schrijver die als ‘de Nescio van de have-nots’ de literaire geschiedenis inging: Joop Waasdorp (1917-1988). Ook hij trok naar het Buiten-IJ en kruiste dan denkbeeldig Nescio’s pad, getuige zijn ongepolijste verhalenbundel Welkom in Zee!. 

De IJopener gaat in hun voetspoor op zoek naar wat over is van het landschap en het water dat beide Nescio’s beschrijven, de verfijnde (de echte) en de rauwe (Waasdorp). Daarbij gebruiken we de site topotijdreis.nl, waarmee je tweehonderd jaar topografische kaarten kunt oproepen.

In de vorige IJopener haalden we Nescio’s verhaal Buiten-IJ aan. De hoofdpersonen liepen over de Zeeburgerdijk langs het Joodse kerkhof. We pakken de draad daar op: ‘Als we ons omkeerden, zagen we de zon in ‘t Spuikanaal schijnen. (…) Toen wij aan ‘t eind van de [Zeeburger]dijk kwamen en de Zuiderzee voor ons zagen, toen werd ook Hoyer stil. (…) In ‘t noorden, achter de strekdam, was ‘t Buiten-IJ krijtwit.’ De wandelaars zien een tjalk met ‘de schoot over bakboord’. En daarachter ‘Durgerdam met z’n kleine huisjes aan de dijk.’

Gevelsteen Gemeenlandshuis: ‘Hier vreet men Batavieren’

Op een topografische kaart uit 1914 (toen Nescio dit schreef) kun je zien hoe exact de auteur is. Zeeburgerdijk, Spuikanaal, de strekdam in het Buiten-IJ, Durgerdam: alles staat erop en je kunt je voorstellen hoe mooi het uitzicht vanaf de Zeeburgerdijk moet zijn geweest. Dat is nu anders. De dijk heeft een fraai staartje bij Herberg Zeeburg, het oudste pand van de Indische Buurt. Daarmee houdt het wel op. Wat volgt is het Amsterdam-Rijnkanaal zonder blik op het Buiten-IJ. Maar als je het kanaal oversteekt en de kruin van de Diemerzeedijk oploopt, dan krijg je ondanks bomen, snelwegen en hoogspanningsmasten toch een beetje de sensatie van Nescio’s panorama. Verderop aan de dijk ligt het Gemeenlandshuis, gebouwd in 1727. Een gevelsteen meldt: Hic de freti batavi/ furore arcendo/ agris tuendis agitur. (Hier beraadslaagt men over het beschermen der landerijen door het temmen van de Bataafse Zee).

Op deze plek hadden Nescio en Joop Waasdorp elkaar kunnen treffen. Want in het titelverhaal van Welkom in Zee! geeft Waasdorp een belevenis weer die hier plaatsvindt, met de ik-figuur en zijn vader in de hoofdrol. Ze gaan een zomeravond zeilen in de wrakke sloep van een groenteboer. Dit scheepje, de Albatros, ligt aan het Nieuwe Diep ‘in de nabijheid van een groot huis, in rustieke stijl gebouwd, op een dijk. De gevel droeg letters in zwart (…) Er stond: Hic de freti batavi, maar de meeste mensen wisten niet wat die woorden betekenden (ikzelf ook niet) en zeiden om van alles af te zijn: Hier vreet men Batavieren.’

Waasdorps relaas samengevat: de zeiltocht verloopt rampzalig. Er steekt een onweersstorm op en de Albatros en haar bemanning worden op de Diemerzeedijk geworpen. De jongen en zijn vader weten het vege lijf te redden door ‘in de grote achtertuin van de batavierenvreters’ te klauteren. Vandaar spoeden ze zich kletsnat naar huis. ‘Langs het oude Joodse kerkhof [aan de Zeeburgerdijk] was het bezaaid met takken en stronken.’ Daar komen ze de moeder en echtgenote tegen, die niet is meegegaan maar het tochtje wel heeft ‘afgebedeld’ bij de groenteboer. Haar man brult: ‘Godver, godver, godverdomme! Hoe vaak heb ik je niet gezegd dat we door die stinkerd naar de rasmodee gaan!’

Een heel andere toon dan die van Nescio. En toch lijken ze in hun werk en streekgebonden voorkeuren op elkaar. Waasdorp en Nescio. Het land en water dat zij zagen is sterk veranderd. Maar nog steeds kun je hun routes volgen en met hun verhalen in de hand veel moois zien en beleven.

deel dit artikel: