Eind september 1944 kreeg de douanebeambte Antoni Mulder te horen dat hij niet meer welkom was op zijn werk in de Oostelijke IJhaven. Na de slag om Arnhem mocht niemand de havenhoofden nog betreden. De hele kade zou worden opgeblazen, met kranen en al. Uit de memoires van een plichtsgetrouw douaneman.
Een sectiechef van de douane had in de oorlog altijd een pasje van de Ortskommandant in Amsterdam bij zich, waarmee hij dag en nacht de havens in mocht. Maar toen Antonie Mulder die maandag van zijn fiets stapte om dat te laten zien, hielp dat niet. ‘De verbindingsdam naar de IJkade was afgesloten en een Duitse officier hield daarbij toezicht’, schreef hij later in zijn memoires. ‘Mij werd toegebulderd: “Zurück!”. De gehele kade zou binnen de kortst mogelijke tijd worden opgeblazen. Alles zou worden vernield, de kade, de muren, alles, terwijl de kranen in het IJ zouden verdwijnen.’
Na wat heen en weer gepraat mocht hij met een paar collega’s nog even het terrein op om orde op zaken te stellen, maar dat lukte natuurlijk niet. ‘Wij sleepten een paar handwagens bij de KNSM weg en de meest waardevolle zaken zoals het archief, wetboeken en instrumenten, en laadden die op de karren. Zo trokken wij in een begrafenisstoet naar het Oosterdok, bij de Schreierstoren, waar wij onderdak vonden.’
Diezelfde middag nog begonnen de Duitsers de haven te vernietigen. Kademuren werden opgeblazen, hijskranen gingen omver en het water in. Door de hevige ontploffingen bleef in de kantoren aan de kades geen ruit heel. Alle deuren en ramen werden uit hun scharnieren geslagen. ‘Wij waren volkomen van slag’, schreef Mulder over die desastreuze maandag, ‘maar er was genoeg te doen, al was dat niet voor de invoerrechten en accijnzen.’
Sectiechef IJkade
Antoni Mulder (1890-1963) was mijn opa. Bij de douane was hij van commies in Koewacht, in Zeeuws-Vlaanderen, opgeklommen tot sectiechef in Amsterdam. Toen hij in 1954 met pensioen ging, had hij niets meer om handen en zijn zoons raadden hem aan om zijn memoires te schrijven.
Zelf heb ik hem maar een enkele keer in uniform gezien. Ik ken hem vooral als een oude man, die vanachter het raam van zijn bovenhuis in de Laplacestraat met een dikke sigaar en een borreltje naar beneden zat te turen. In de nalatenschap van mijn vader vond ik later nog een krant van 3 november 1934, Het Volk – Dagblad voor arbeiders waarin mijn opa’s benoeming bij Koninklijk Besluit tot verificateur der invoerrechten en accijnzen werd bekendgemaakt. Hij was dus wel iemand, mijn opa, dat zelfs de Koningin daaraan te pas moest komen.
In zijn memoires geeft mijn opa een vrij nauwkeurige beschrijving van het dagelijks leven en werken van de douane in de haven. Hij woonde al die jaren in de Laplacestraat, vanwaar hij elke dag naar zijn werk ging. Te voet of met de fiets, en later soms met een taxi.
Het langst werkte Antoni Mulder op de sectie IJ-kade 1. Daar waren de diensten beter geregeld dan elders. Gebroken diensten met onhandige pauzes waren er niet, en om de acht à negen maanden had hij een week nachtdienst. Dan had hij de leiding over en het toezicht op alle ambtenaren die op de ladende en lossende zeeboten en in de douaneloodsen werkten. Mijn opa ging dan met een assistent alle schepen langs om te kijken of alles ordelijk verliep. Zijn ondergeschikten waren overal op de schepen maar ‘als regel’, schrijft hij, niet op de plaats waar hij ze zocht. ‘Uren kon je ze zoeken en wanneer het een ambtenaar betrof die het met zijn dienstopvatting niet al te nauw nam, kon het gebeuren dat hij zich in de salon of op een andere rustige plaats te slapen had gelegd.’
Duitse Wehrmacht
Toen de Duitsers Nederland bezetten, hield bijna alle in- en uitvoer op. Enkele partijen papier, triplex en machinerie werden nog binnendoor uit Zweden ingevoerd, terwijl de grote partijen koffie, cacaobonen en tabak die in de entrepots lagen opgeslagen door de Duitsers werden geroofd en naar Duitsland verdwenen. ‘Met deze uitvoer bemoeiden wij ons vanuit de douane niet’, schrijft mijn opa, ‘de vlag van de Duitse Wehrmacht dekte de lading.’
Het douanepersoneel zelf had die eerste oorlogsjaren geen klagen. De KNSM zorgde goed voor hen. ’s Morgens kregen ze een kopje ‘echte koffie’, ’s middags een bakje thee en als maaltijd kregen ze een ‘goede’ warme hap.
‘Het gebeurde niet zelden dat wij tegen de middag bezoek kregen van superieuren uit de stad die dan met ons meeaten. De proviandmagazijnen waren door de moffen nog niet leeggestolen. Hetzelfde was het geval bij de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Veel goederen daar zijn door ons vrij gemaakt ten behoeve van het personeel. (…) Zo hebben wij thuis lang echte koffie en echte thee kunnen drinken, terwijl ook van tijd tot tijd een fles wijn, cognac, of Bols werd verstrekt. Wij waren met het personeel van de KNSM en de SM Nederland één familie.’
Concentratiekamp
Voor iemand als ik, die nu op het KNSM-eiland woont, is het wonderlijk te beseffen dat dit toch betrekkelijk nieuwe eiland zo’n bewogen geschiedenis kent. De enorme passagiers- en goederenstromen die hier in krap een eeuw over de kades zijn gegaan, maar ook de minder vrolijke tijden van crisis, oorlog en herstel. Zo voelde het als een kleine schok toen ik in de memoires van mijn opa las dat uitgerekend hier, waar ik nu zo prachtig woon, direct na de oorlog honderden NSB’ers hun straf afwachtten. Aan de zijde van de IJkade waren twee loodsen ingericht voor de vrouwelijke NSB’ers en aan de Surinamekade eveneens twee loodsen voor de mannelijke NSB’ers. De BS (Binnenlandse Strijdkrachten) hielden daar toezicht.
Toen mijn opa kort na de bevrijding opdracht kreeg orde op zaken te stellen op de IJkade, was er dan ook weinig te regelen voor hem. De sectie lag in het vrouwenkamp en stond leeg. Om er te komen had hij toestemming nodig van de kampcommandant.
Zijn beschrijving van die wilde meimaand eindigt Antoni Mulder als volgt: ‘Het was hemeltergend hoe in het sectielokaal was huisgehouden. Alle ruiten waren stuk, er was geen deur meer aanwezig, alle kasten waren gesloopt, de closetposten waren stuk en gebarsten, het zeil was weg… Alles, alles was weg en kapot.
In een razend tempo werd gewerkt en het duurde dan ook niet lang of het eerste schip, de Zijpenberg arriveerde in de haven van Amsterdam en koos ligplaats aan de boeien.
Met de lading hoefden wij ons voorlopig niet te bemoeien, behalve dat wij de inklaring moesten verrichten. Voor de hulpverlening kon namelijk alles vrij worden ingevoerd. Langzaamaan nam het scheepvaartverkeer weer toe, en in de zomer van 1945 konden wij onze sectie weer in gebruik nemen. Het kantoor was geheel gerestaureerd en de vooroorlogse meubelen waren teruggevonden.’
Het kamp van de NSB op het KNSM-eiland werd die zomer overgebracht naar Bergen.
De dodendraad en andere belevenissen van Antoni Mulder, belastingambtenaar 1890-1963 (transcriptie: Josien Mulder; redactie: Merit Roodbeen) werd in 2017 als boek uitgegeven door Nabij Producties.
deel dit artikel: