Kortgeleden gingen we met de trein van Berlijn naar Amsterdam, een route die we vice versa vele malen hebben afgelegd. We kwamen laat aan op het perron, het was een doordeweekse dag en geen vakantie. Vol was het, heel vol. Berlin Hauptbahnhof, het centraal station van de Duitse hoofdstad, leek wel een vluchtelingenkamp. Al dagen werd de stad overlopen door tienduizenden mensen uit Oekraïne, die de bommen en granaten ontvlucht waren en rust en vrede wilden voor hun kinderen, hun ouders of gewoon voor zichzelf. Berlijn leek uit zijn voegen te barsten. En toch heerste er ook een atmosfeer van ‘Wir schaffen das’ – de fameuze woorden van toenmalig bondskanselier Angela Merkel op het hoogtepunt van de Europese vluchtelingencrisis in 2015. ‘Wir schaffen das’ – dat krijgen we voor elkaar. Jullie lot is onze zorg.
In de trein maakten we kennis met een vader (68) en zijn gehandicapte zoon (35) uit Odessa, en met een moeder (41) en haar twee kinderen (7 en 13) uit Charkov, dat toen al onder Russisch vuur lag. We spraken met een 58-jarige vrouw uit Kiev, haar zoon stond ergens aan het front om zijn land te verdedigen. En zo ontmoetten we meer treinvluchtelingen. De gesprekken verliepen in het Engels en als dat niet ging was er Google Translate. Dan kun je met je mobiel ineens in het Oekraïens of Russisch communiceren, echt een uitkomst.
Lang verhaal kort: wat ze vertelden was hartverscheurend. Maar ze leefden, en daar waren ze dankbaar voor. De treinen reden en hadden de vluchtelingen in twee tot vier dagen van Oekraïne naar Berlijn gebracht. Nu gingen ze verder: naar andere delen van Duitsland, naar België of Frankrijk. En naar Nederland, om te beginnen Amsterdam.
Op het Amsterdamse CS namen we afscheid, met een warm woord en een welgemeend advies. Toen fietsten we naar ons veilige huis in het Oostelijk Havengebied. Het was zonnig. De stad lag er vredig bij. Op dat moment begon de wroeging te knagen. Hadden we geen onderdak moeten bieden, we hadden toch wat ruimte? Hadden we de dolenden niet bij de hand moeten nemen? Op de Veemkade stopten we. Aan de overkant, op de kop van het Java-eiland, waren twee hotelschepen afgemeerd die daar nog niet lagen toen we vertrokken. We wisten meteen: dat is voor hen. Het nam het schuldgevoel niet weg maar een beetje opgelucht waren we wel. Hier kwamen de wereld en de buurt samen. Er was hulp en onderdak.
In deze editie van de IJopener staan we stil bij de opvang van Oekraïense vluchtelingen in de buurten waar ons magazine wordt verspreid. Hun lot is inderdaad onze zorg geworden. Deels en tijdelijk, maar toch. Het zou te gemakkelijk zijn om te denken dat met opvang bieden alles wel goed komt. Trauma’s, culturele verschillen en de massaliteit van het vraagstuk laten zich moeilijk terzijde schuiven. Trauma’s, culturele verschillen en de massaliteit van het vraagstuk laten zich moeilijk terzijde schuiven. Maar we kunnen in ieder geval proberen het voor elkaar te krijgen. Ook wij kunnen dat ‘schaffen’.
Buurtdichter Joyce Hes schrijft in deze IJopener: ‘En dan is het oorlog/ één hoofd van één man/ vol fantasieën lijkt genoeg/ om de wereld op zijn kop te zetten/ angst te zaaien/ vluchtelingenstromen op gang te brengen.’ Het lot van Oekraïne, en bij nog groter onheil ook het lot van ons deel van de wereld, lijkt in handen te liggen van een boosaardige tsaar die volkeren gijzelt. Wat de buurt daartegenover stelt, leest u in dit nummer.

Wilt u reageren? info@ijopener.nl

deel dit artikel: