Niña Weijers schrijft zich door het leven, misschien des te meer na de geboorte van haar zoon. Ze verhuisde van de Oosterparkbuurt naar Bickerseiland en luidt een nieuw tijdperk in. Maar eerst is er Zelf doen, haar nieuwe boek.   

Gebrabbel klinkt door de speaker van de telefoon. De negen maanden oude Alyosha laat het geplande ochtendslaapje aan zich voorbijgaan. Onwetend dat zijn moeder, schrijver Niña Weijers (1987), dit uurtje had uitgetrokken voor een interview. Leven en schrijverschap lopen door elkaar, net als in haar nieuwe boek. Vanaf het omslag kijken twee wijd opengesperde kinderogen de lezer aan. Zelf doen staat eronder. De vermaarde kinderkreet is verwant aan autonomie; een belangrijk thema voor Weijers. 
In Zelf doen probeert de schrijver een route door het leven te vinden. Weijers schreef de stukken – die ze mini-essays noemt – voor de Groene Amsterdammer. De verhalenbundel geeft een beeld van de afgelopen jaren van haar leven en haar blik op de wereld. Weijers: ‘Ik ben de regisseur van de stukken, ik buig ze naar mijn hand en kies wat ik laat zien en wat niet. Waarover ik schrijf is waargebeurd, maar soms dik ik een personage aan. Ook vrienden en geliefden worden personages.’ Daarom duidt Weijers hen met een voorletter aan: M. voor hartsvriendin Maartje Wortel en A. voor haar partner Arnon Grunberg, de vader van Alyosha. 
Het boek is opgedragen aan Alyosha. ‘Zijn geboorte vindt buiten de kaft van dit boek plaats, maar voor mij is dit boek een opmaat naar hem’, zegt de schrijver. Het maken van de selectie voor Zelf doen uit de honderden stukken gaf haar breder inzicht: ‘Het boek omspant een periode van mijn leven, hoe ik van twintiger dertiger werd. Toen mijn zoon was geboren, snapte ik de reikwijdte van het boek. De samenstelling voelde als een natuurlijke begrenzing. Ik ben hoe je het ook wendt of keert aan een nieuw tijdperk begonnen.’ 

Schrijven is urgenter geworden, vertelt Weijers over de combinatie met het moederschap. ‘Nu ik mijn tijd op een andere manier moet indelen en er meer structuur moet zijn, onderstreep ik schrijftijd als extra belangrijk. Als je schrijft heb je altijd een plek in je geest om naartoe te gaan. Dat is heel bevrijdend.’ Weijers vertelt dat idealiter leven, lezen en schrijven in elkaar overlopen. In haar mini-essays verbindt ze voorvallen uit het normale leven aan iets wat ze heeft gelezen. Of andersom zet literatuur haar aan het denken over haar eigen leven. ‘Die wisselwerking ontdek ik graag. Mijn stukken zijn een soort puzzel, waarbij ik dingen aan elkaar verbind die op het eerste gezicht niet meteen logisch een verband vormen’, zegt ze. 

Zo kan het dus dat in het ene stuk een onverwachtse ontmoeting met een boswachter plaatsvindt en dat ze in een ander stuk de ongemakkelijke situatie beschrijft van een bedelende dakloze die langs terrastafels schuifelt met een racefiets in zijn hand. Of een stuk over de geelblauwe meubelwinkel begint ogenschijnlijk luchtig: ‘We liepen door de Ikea, op zoek naar meubels die zo min mogelijk op Ikea-meubels leken’, maar dit blijkt een opmaat voor reflecties over rouw en doodsangst. Wanneer haar rijinstructeur plichtmatig vraagt waar ze over schrijft, denkt ze: ‘Ik kan niet uitleggen, of verantwoorden, dat ik niet echt ergens over schrijf. Dat het meer gaat om, tja, een vaag levensgevoel.’

Achterin Zelf doen staat een literatuurlijst met de boeken die aan bod komen in de mini-essays. Variërend van Sprawsons Op zoek naar de zwarte masseur over buitenzwemmen tot Normale mensen van Sally Rooney. Het verband tussen de boeken is Weijers zelf: ze houdt van buitenzwemmen en de Ierse Rooney is te liëren aan haar studietijd in Dublin. Ook de andere titels op de lijst staan er niet zomaar; ze kiest bewust wat ze leest en op welk moment. ‘De ervaring heeft me geleerd dat je niet tegen je gemoedstoestand in moet lezen, de overtreffende trap is beter.’  

Witsenhuis Oosterpark

Weijers’ nieuwe gezinsleven speelt zich af op Bickerseiland. ‘Een gek dorpje in de stad, met een kinderboerderij’, zegt ze. Tot voor kort woonde ze jarenlang in Oost in het Witsenhuis aan het Oosterpark. ‘Daar mogen wonen was de grootste gift – letterlijk – die ik in mijn leven heb gehad.’ Na haar debuut kwam Weijers als jonge schrijver in aanmerking voor een van de drie schrijverswoningen die het pand huisvest. Het was het huis van kunstschilder Willem Witsen (1860-1923). Na zijn dood besloot diens weduwe dat het huis in stand gehouden zou worden en altijd gedeeltelijk bewoond moest worden door talentvolle schrijvers. 

‘Ik was heel gehecht geraakt aan Oost’, vertelt Weijers. Dag in dag uit liet ze haar hondje uit in het Oosterpark. Wandelingen waarbij ze vrijwel altijd werd vergezeld door haar vriendin Maartje Wortel. Die laatste schreef daarover het boekje De groef, dat vorige zomer verscheen in de Terloops wandelreeks van uitgeverij Van Oorschot. Tegen IJopener vertelde Wortel daar toen over: ‘Ik zou mijn relatie met Niña omschrijven als grote liefde.’ Ook Weijers wijdt in Zelf doen een episode aan hun wandelingen in het Oosterpark: ‘Onze vriendschap had met de jaren de vorm gekregen van het park en de straten eromheen, van elkaars deurbel, trappenhuis, bankstel. Het zijn de breuken in de tijd die laten zien dat de tijd bestaat (…).’    
De collega-schrijversvriendinnen moesten wennen aan hun ‘scheiding van stadsdeel’. Weijers: ‘We moesten een nieuwe vorm vinden. We zeiden laatst tegen elkaar dat we weer terug zijn in ‘onze groef’. Maartje voelde zich misschien eerst een buitenstaander, maar nu Alyosha wat ouder wordt, kan zij met hem een band opbouwen.’ De schrijver vertelt dat praten over de baby snel weeïg voelt. En dat dingen die van buitenaf burgerlijk lijken, van binnenuit een avontuur zijn. ‘Ik dacht heel lang dat moederschap een soort eindpunt was. Veel dingen kon ik me vooraf niet voorstellen; het is ook moeilijk uit te leggen wat het bijzonder maakt.’ 

Of ze veel over haar kind zal schrijven, weet Weijers nog niet: ‘Ik ben geen dagboekschrijver, maar Arnon en ik zeggen regelmatig tegen elkaar dat we meer moeten vastleggen over hem. Meestal schrijf ik over dingen waar ik enige afstand van heb en wil ik zaken in perspectief plaatsen. Het adagium dat je in de zomer over de winter moet schrijven. Maar het is nu zo nieuw, we zitten er middenin, hij is er gewoon. Het voelt bijna artificieel om over hem te schrijven, maar we kunnen er niet mee aankomen dat we allebei schrijvers zijn en niets over het eerste jaar hebben vastgelegd.’

True crime

Weijers debuteerde in 2014 met de roman De consequenties die bekroond werd met literaire prijzen. In 2019 verscheen de roman Kamers, antikamers. Ze werkt nu aan een true crime boek, een heel ander genre. ‘Ik hou van nieuwe dingen uitproberen. Ik was gastschrijver in Almere en woonde daar een half jaar. Daar stuitte ik op een moordzaak van vijftien jaar geleden die nooit is opgelost. Het geeft een interessant beeld van de stad en van bepaalde milieus. Maar de zaak is tragisch en zit muurvast, ik heb niet de illusie dat ik die ga oplossen’.      

‘Ik vind de afwisseling tussen het schrijven van de tweewekelijkse stukken voor de Groene en de lange adem van een roman prettig. Door mijn essays blijf ik in beeld en betrokken bij de wereld. Ik ben niet het type teruggetrokken schrijver. Ik wil zowel naar buiten als naar binnen gericht zijn.’ In de loop van de jaren heeft ze haar vorm en toon gevonden en heeft de ervaring haar zelfverzekerder gemaakt. ‘Ik ben niet meer het meisje dat net komt kijken. Ik voel me vrijer, schrijf hoe ik wil. Soms ben ik stelliger geworden en soms juist meer zoekend.’   

Niña Weijers, Zelf doen, Atlas Contact, 336 blz., € 22,99 (paperback).

deel dit artikel: