Op weg naar huis wip ik Albert Heijn in. Het kan nog net: ze sluiten om acht uur. Bepakt en bezakt fiets ik de Verbindingsdam over. Ik drop de tassen thuis en breng mijn fiets naar de inpandige stalling verderop in het gebouw. Normaal parkeer ik hem ’s avonds buiten, maar dat kan niet: alle rekken zijn weg. De KNSM-laan krijgt een make-over. Voorlopig ligt alles open.
Ik vind het fietsenhok gedoe. De deur openen met links en tegelijk met rechts de steile trapgoot af sturen, blijft lastig. Tenminste: zonder mezelf te lanceren. Maar dan ben ik er nog niet. Onderaan de trap volgt een tweede deur, mét dranger, en een strakke bocht naar rechts. Daarna moet ik mijn fiets met twee ingenieus verbonden kettingen vastmaken aan het lage fietsenrek. Zo niet, dan is hij foetsie, getuige de hoeveelheid eenzame voorwielen in het rek. Mijn yogaverleden helpt om mijn lijf tussen de geparkeerde fietsen in zo’n bocht te manoeuvreren dat ik er net bij kan.
Ophalen is overigens nóg pittiger. Dan mag ik na een vrijwel onneembare bocht, gemangeld door de dichtslaande deur, mijn opoefiets de trap óp duwen. En zonder forse tegendruk van mij, duwt de openzwaaiende buitendeur, de fiets weer terug de goot af. Voor ik opstap, heb ik altijd al een natte rug. Of spit. Hoe dan ook: het fietsenhok is bepaald geen feestje.

Maar vandaag wel. Vandaag is het feest. Groot feest. In het smalle gangetje én op de trap. Het zit afgepakt met jongelui. Overal ligt chips en staan blikjes. De rook is om te snijden. Met geen mogelijkheid kan ik erdoor. Hooguit crowdsurfend. Ze lijken niet ontmoedigd door mijn komst. Ik leg uit dat ze het fietsenhok blokkeren. Dat ik erdoor moet. Ik grap wat over gestopt zijn met roken en vraag ze hun feestje elders voort te zetten, omdat dit echt niet kan. Omringd door vijftien jongeren, wurm ik mezelf en mijn fiets het hok in. Coronaproof is anders. Ik zet mijn fiets op slot en wil vertrekken. Maar ik zit vast. De jongeren leunen tegen de deur. Als na lang duwen en roepen de deur opengaat, blaast een gast wiet in mijn gezicht. Ik raak lichtelijk geïrriteerd. ‘Ik heb het net vriendelijk gevraagd, maar jullie zijn er nog. Hup, allemaal naar buiten’, zeg ik gedecideerd. Niemand maakt aanstalten. Eentje kijk me uitdagend aan en zegt: ‘het is te koud buiten.’ Een ander roept: ‘Chill ff jij, we gaan zo wel.’ ‘O, zó?’, zeg ik. ‘Nou, dat dacht ik niet, jullie gaan nu!’ Ik wurm mezelf de trap op en hou de deur uitnodigend open. ‘Ga jij gewoon zelf weg, dan is er niets aan de hand’, zegt weer een ander. Het enige meisje in de groep doet ook een duit in het zakje: ‘Doe even rustig. Wij wachten nog op iemand.’ Dat doet de deur dicht, figuurlijk dan. ‘Rustig doen? Chillen? Dat doen jullie al genoeg, lijkt me. Wie denk je dat de troep straks kan opruimen? Zelf mag ik niets op de gang zetten. Geen fiets, geen vuilniszak. Nog geen plant. En jullie gaan hier stoned een feestje bouwen? Ik dacht het even niet. Wegwezen, nu!’
Maar het blijft feest. Ze weigeren te gaan. Ik probeer het nog een keer. ‘Of jullie gaan zelf, óf ik bel de politie.’ Ik hou mijn mobiel in de aanslag. ‘Ze belt toch niet’, roept er één. Hij heeft een punt. Ik weet het nummer niet eens. Maar de Amsterdamse in mij haalt niet graag bakzeil. Dus ik bel 112 en zet de operator op speaker. ‘Shit, wegwezen, roept er één.’ Vliegensvlug smeren ze hem. Gelukkig maar, want ik krijg een standje. De situatie is niet levensbedreigend. Ik moet voortaan gewoon de politie bellen.
Eenmaal thuis meld ik het voorval. Al heb ik er geen zin in. Al jaren is de boxgang onveilig. Het is geen openbare ruimte, dus de politie kan er niets mee. Die verwijst naar de woningbouwvereniging. Onze beheerder belooft erover te vergaderen. Geld voor cameratoezicht is er niet, meldt ze alvast. Kort erna krijgen alle bewoners een brief van De Key: er zijn hangjongeren geconstateerd in het pand. Ze vragen onze hulp. Want zonder die hulp kunnen ze dit niet oplossen. Of wij willen doorgeven wie de jongeren zijn, zodat ze met hen in gesprek kunnen gaan. Verder verwijzen ze naar de politie en 112. Het cirkeltje is weer rond. Wat een feest.
De volgende dag maak ik het slot van mijn fiets open en voel iets goors. Het duurt even voor ik zie wat het is. Een condoom. En nog een. En nog eentje. Overduidelijk gebruikt. Verder is het voorwiel van mijn fiets verbogen. Het blijft feest in het hok. Maar gelukkig wel veilig.⋅ 

deel dit artikel: