TEKST: FOEKJE AAFKE DETMAR

FOTO UIT ARCHIEF LOEK BIESEBROUCK

Stichting Geheugen van Oost verzamelt verhalen over Amsterdam-Oost van (oud)bewoners en anderen. Alle verhalen zijn te lezen op www.geheugenvanoost.amsterdam, zodat de geschiedenis niet verloren gaat. De IJopener publiceert elk nummer een verhaal. In deze aflevering haalt Loek Biesbrouck herinneringen op aan vreselijke gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog.

In de oorlogsjaren woonde Loek Biesbrouck (1937), fiscaal jurist en judoleraar, in de Derde Oosterparkstraat, tegenwoordig in Diemen. Hij begint zijn verhaal met een recente herinnering, aan een voorval tijdens de herdenking van Keesje Brijde: vorig jaar bij de herdenking vroeg een kleine jongen van circa acht jaar zich af, dat Keesje toch nog een kind was en dat je volwassen bent als je achttien jaar bent. Hij merkte daarbij op, dat Keesje dus nooit volwassen geweest is!

Inval Grüne Polizei

‘BOEM, BOEM, BOEM, AUFMACHEN! AUFMACHEN!’

Dit waren de woorden, die de Duitsers om 2 uur ’s nachts schreeuwden toen ze tegen onze deur ramden met geweerkolven. Dit was in september 1944. Ik was zeven jaar en mijn broertje Rudy twee jaar en wij sliepen in de tussenkamer. Mijn vader en moeder sliepen in de achterkamer. Toen mijn moeder de deur opendeed, stonden er plotseling acht man van de Grüne Polizei in ons huis. Zij doorzochten alle kamers en mijn broer en ik moesten ons bed uit en er werd onder ons matras gekeken of er geen wapens lagen.

Mijn vader werd meegenomen en zoals later bleek naar de Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat) gebracht voor verhoor. Hij en zijn broer Puck hadden zich kort hiervoor aangesloten bij een ondergrondse groep en waren al snel verraden. Beiden werden naar Kamp Amersfoort gebracht. Mijn oom Puck werd op medische gronden vrijgelaten, maar mijn vader werd per trein naar een concentratiekamp in Oostenrijk gebracht. Wij wisten van niets en ook niet of hij nog leefde of niet. Mijn moeder had nu de zorg voor twee kinderen en wij zijn de hongerwinter doorgekomen, doordat zij al haar linnengoed voor eten geruild had bij beurtschippers.

De dood van Keesje

Zijn moeder was de oudste van dertien kinderen in het gezin Brijde en was al het huis uit, toen er nog twee kinderen geboren werden. Vorig jaar heeft een heer verteld over dit gezin, dat woonde in een aso deel op Wittenburg, maar in 1935, toen zij zich goed gedragen hadden, kregen zij een woning met vijf slaapkamers in de Benkoelenstraat 2, op de hoek van de Javastraat.

Ik zat in de tweede klas van de Linnaeusschool in de Tweede Oosterparkstraat, toen mijn moeder op 13 december 1944 huilend naar school kwam en vertelde, dat Keesje doodgeschoten was bij het kolen zoeken. Zij had Rudy in het wandelwagentje en ik werd aan de hand meegenomen naar de Benkoelenstraat. Men had Keesje op het bed gelegd in de voorkamer en daar heb ik afscheid van hem genomen. Mijn broertje en ik zijn niet op de begrafenis geweest, daar men dit voor ons te emotioneel vond. Voor oppas was gezorgd.

Keesje was dertien jaar en met twee vriendjes, Floris Goulooze en Piet Zijlstra, waren zij op de Rietlanden tussen de sintels van de locomotieven nog goede kooltjes aan het zoeken, om de kachel te doen branden voor warmte in huis, toen een landverrader op deze kinderen schoot. Daar ik het oudste kleinkind was, mocht ik bij Keesje achterop zijn fiets zitten, maar zijn broertje Jan niet. Deze was één maand jonger dan ik. Ook gingen Keesje, Jan en ik vissen in het Merwedekanaal (tegenwoordig Amsterdam-Rijnkanaal geheten) en de witvissen waren een welkome aanvulling op het menu. Zo heb ik aardappelschillensoep, bloembollen en eten uit de gaarkeuken gegeten. Ik zag ook kinderen, die regenwormen aten. Zo erg is het bij mij niet geweest. Mijn moeder haalde schillen en zo op bij de buren en kon dit bij een boer in de Watergraafsmeer ruilen voor melk. Zij beschikte over een groot pak cacao en hiermede maakte zij iedere dag warme chocolademelk, waarin wij onze boterhammen konden dopen. Ook is mijn moeder, samen met broers en zussen, lopend naar Medemblik gegaan met een handkar om aardappels te halen.

Na de oorlog is het monumentje op de Rietlanden voor Keesje gemaakt. Het heeft twee keer moeten verhuizen, maar ik ben blij, dat dit nu permanent op het Keesje Brijde Plantsoen staat, ter nagedachtenis aan een fijne Amsterdamse jongen, die zijn steentje bijdroeg om de familie in leven te houden.

deel dit artikel: