Honingbijen bevolken de aarde al heel lang, en in ons land is dat sinds het einde van de laatste ijstijd, zo’n tienduizend jaar geleden. Ze leven nog steeds op dezelfde manier als toen. Lees alles over moerdoppen, bruidsvluchten, verwarmingsbijen en kwispeldansen.
Een volk bestaat gemiddeld uit 60.000 bijen, te vergelijken met een stad als Barneveld of Roermond. Hoe kan dat en waarom vechten ze elkaar de tent niet uit? Honingbijen zijn sociaal. Ze hebben een duidelijke taakverdeling en werken samen bij de productie van hun nakomelingen, het doel waar het allemaal om gaat. Het bouwen van de raten, het verzamelen van nectar en stuifmeel, het verzorgen van hun nakomelingen en het vertroetelen van de bijenkoningin. Iedere werkbij heeft daarin een eigen taak, die kan worden ingewisseld voor een andere als dat nodig is. Darren zijn slechts voor de voortplanting en doen verder niets. De koningin heeft geen andere taak in haar leven dan het leggen van eitjes, zo’n 1.000 tot 2.000 per etmaal.
De bijenkoningin
Na ongeveer een jaar besluiten de werksters dat er een nieuwe koningin moet komen, op het moment dat het aantal bijen in de kolonie het maximum heeft bereikt en moet uitzwermen. Een normaal eitje wordt in een koninginnencel gelegd en de larf krijgt meer koninginnengelei dan een gewone larf en de gelei is van een andere samenstelling. Ongeveer vier weken ervoor worden de koninginnencellen of ‘moerdoppen’ gebouwd aan de rand van de raat. Soms hangen ze er al een tijdje, maar er worden alleen eitjes in gelegd en jongen in grootgebracht als de tijd voor het uitzwermen zich aankondigt. Enkele dagen voordat de nieuwe koningin uit haar broedcel kruipt, verlaat de oude koningin het nest. De werksters die met de koningin meegaan hebben proviand voor de reis – honing uit de voorraadkamers – die genoeg is voor een dag of tien. Binnen die tijd moeten ze een nieuw onderkomen vinden en moet het dagelijks leven weer op orde zijn. Op het moment dat de koningin vertrekt, wordt ze aangemoedigd door de reislustige bijen die haar gaan vergezellen. Zij wordt aan haar poten en vleugels naar buiten getrokken. Daarna stort een grote groep bijen zich ook naar buiten en zij begeleiden de bijenkoningin, op zoek naar een nieuwe woning.
Tweehonderdduizend eitjes
De levenscyclus van een gemiddelde bij is een maand tot zes weken, de koningin kan vier tot vijf jaar leven. De tijd tussen het leggen van een koninginneneitje en het moment dat deze koningin zelf eitjes legt, is een maand. De tijd tot de koningin weer een koninginneneitje legt, is gemiddeld een jaar. Nadat de koningin uit de broedcel is gekropen, duurt het ongeveer een week tot de bruidsvlucht. Dit is de enige keer dat de koningin het nest verlaat totdat zij vertrekt en plaatsmaakt voor een nieuwe koningin. Voordat de bruidsvlucht plaatsvindt, verzamelen zich grote groepen darren op de plek waar gepaard gaat worden. De koningin paart in de lucht met verschillende darren, die na hun daad meteen sterven. Uit die verschillende paringen ontvangt de koningin maximaal zes miljoen zaadcellen. In een speciale zaadblaas slaat zij ongeveer tien procent op, genoeg voor haar hele leven. Een soort zaadbank, zonder vloeibaar stikstof. Per jaar worden hiermee 200.000 eieren bevrucht.
De raat, een ingenieus ontwerp
Omdat al die eitjes tot bijen moeten uitgroeien, hebben de bijen een ingenieus systeem ontwikkeld: de raat. De raat heeft heel veel verschillende functies, waaronder broedplaats voor nieuwe bijen en opslag voor honing en stuifmeel. Honingbijen maken de grondstof voor hun raten zelf. De werksters hebben kliervelden in het achterlijf waaronder wasklieren liggen. De was die wordt uitgescheiden hardt uit tot vliesdunne plaatjes. Die wasplaatjes worden met de kaken gekneed en met speciale stoffen uit de kaakklieren vermengd. Voor een gemiddeld nest van 100.000 cellen hebben ze ongeveer 1.200 gram nodig. De bouw begint ongeordend en op verschillende plaatsen. Uiteindelijk komen de bouwwerken bij elkaar en sluiten als een perfecte ritssluiting. In de nieuwe raat is geen ongerechtigheid te zien. Hij hangt loodrecht naar beneden en de cellen wijzen met de opening een klein beetje omhoog. De cellen zijn eerst gewoon cilinders. De zeskantige vorm ontstaat doordat de was van een bepaalde samenstelling is en de bijen de temperatuur in het nest kunnen verhogen tot 43 graden Celsius. De was wordt daardoor een beetje vloeibaar en er ontstaat een soort zeepbel. Als zeepbellen elkaar raken, ontstaat vanzelf een rechte wand. Als de raat klaar is, worden er eitjes in gelegd. Dat gebeurt vanuit het midden van de raat. De koningin maakt de keuze in bevruchte eitjes – voor nieuwe werksters – en onbevruchte voor darren. Daaromheen komen de voorraadkamers. De eerste ring bestaat uit ingeklonken stuifmeel, de buitenste ringen zijn gevuld met in honing omgezette nectar, afgedekt met een wassen dekseltje.
Een bijenvolk kan in de loop van de zomer zo’n 300 kilo honing maken, waarvan ze het grootste deel gebruiken als brandstof. Het broednest wordt nauwkeurig in de gaten gehouden door de werksters. De larven krijgen koninginnengelei, een soort borstvoeding die de verzorgsters in speciale klieren in hun kop maken. Om de eiwitten aan te vullen, eten de verzorgsters stuifmeel, dat ook het voedsel is voor jonge werkbijen. Zodra de larven poppen worden, wordt de cel afgesloten met een dekseltje. Het is van belang dat de cel steeds een gelijkmatige temperatuur heeft. Verwarmen doen de verwarmingsbijen met hun vliegspieren, koelen met een dun laagje water over de cellen waarna de vleugels een luchtstroom creëren die het water verdampt. Hierbij verbruikt de bij veel energie, die hij uit de honing haalt. Honing is dus voor het grootste deel brandstof voor het verwarmen van het nest.
Werkster inspecteert een nieuwe raat De donkere plek in het midden van de raat is de broedcel Imker Bert Saal wijst de koningin (met lang oranje achterlijf)aan
Bijendans
Om de nectar en het stuifmeel naar het nest te brengen, zijn de haalbijen dagelijks in de weer. Er zijn heel nijvere haalbijen die zo’n tien vluchten per dag maken, maar er zijn er ook die drie genoeg vinden. Per vlucht verzamelen ze tussen de 20 en 40 milligram nectar. Stuifmeel wordt door aparte haalbijen gehaald. Het is dus zaak om plekken te vinden met veel nectar. Honingbijen kunnen als dat nodig is behoorlijke afstanden afleggen, maar het liefst blijven ze dicht bij huis. Speurbijen gaan eerst op zoek. Stel dat ze een bloeiende kersenboom hebben gevonden. Ze weten precies waar die staat en gaan terug naar het nest. Zij informeren de haalbijen waar al dat lekkers te vinden is, door een dans. Een rondedans betekent dat het voedsel dicht bij het nest is. Voor voedsel op grotere afstand voert de bij een kwispeldans uit. Dit dansfiguur bestaat uit bewegingen die informatie geven over het voedsel en de route waar het te vinden is. De juiste richting is altijd geënt op de stand van de zon. Ze gebruiken dus de zon als referentie, maar gaan ook ‘hun neus achterna’. Bijen naderen hun voedselplek altijd tegen de wind in en volgen de geur van de bloemen. Om helemaal zeker te zijn dat ze de goede route volgen, begeleiden de speurbijen de haalbijen, zeker de jonge en onervaren bijen.
Een prachtig boek over honingbijen is Honingbijen van Jürgen Tautz. ⋅
deel dit artikel: