Het Amsterdam Museum doet de term ‘Gouden Eeuw’ in de ban. De NPO stapt over op de roetveegpiet. En Amsterdam krijgt een museale voorziening die ons trans-Atlantisch slavernijverleden onder de aandacht brengt. Langzaamaan – heel langzaamaan – begint Nederland oog te krijgen voor die duistere kant van onze geschiedenis: onze welvaart is mede te danken aan mensenhandel.

De ‘nationale museale voorziening slavernijverleden’, vaak kortweg het slavernijmuseum genoemd, begon ruim twee jaar geleden als initiatiefvoorstel van de Amsterdamse raadsleden Blom (GroenLinks), Duijndam (SP) en Mbarki (PvdA). Ons slavernijverleden is, zo stelden zij destijds, ‘de andere, onderbelichte, zijde van onze geschiedenis van ongebreideld vergaarde rijkdom die fysiek zichtbaar is in de binnenstad, maar ook onmetelijk leed heeft berokkend aan miljoenen mensen.’

Dat dit aspect van ons verleden onderbelicht blijft, viel ook Colson Whitehead op. De Amerikaanse schrijver was onlangs op bezoek in het Tropenmuseum om te spreken over zijn nieuwe boek The Nickel Boys. De roman draait onder meer om de gespannen etnische verhoudingen in de VS. Whitehead is zelf afstammeling van slaafgemaakten en schreef eerder de veelgeprezen roman The Underground Railroad, die het Amerikaanse slavernijverleden als onderwerp heeft.

Whitehead kon er niet omheen. ‘De rijkdom die ik zie als ik hier in Amsterdam over straat loop, is nu eenmaal verdiend met slavenhandel’, vertelde hij het publiek. Dat (witte) Nederlanders zo’n moeite hebben überhaupt over dit onderwerp te praten verbaasde hem. En de aanblik van Zwarte Piet, die verbijsterde hem ronduit: ‘Ik probeer dat nog steeds te bevatten.’

Blinde vlek

Die blinde vlek voor het trans-Atlantisch slavernijverleden is in de VS kleiner dan in Nederland. Colson Whitehead is immers deel van een rijke Amerikaanse literaire traditie, mede gevormd door schrijvers als de Afro-Amerikaanse Toni Morrison, overleden op 5 augustus dit jaar. Zij kreeg in 1993 de Nobelprijs voor de Literatuur voor een oeuvre waarin zij onder meer de sociale impact beschreef die het slavernijverleden tot op heden heeft.

Wij hebben zo’n traditie niet. Over de misstanden in voormalig Nederlands-Indië praten we iets vaker. Dat kreeg een eerste vlucht door Multatuli, die in Max Havelaar de morele corruptie van het koloniaal bewind in de Oost aan de kaak stelde. Max Havelaar was volgens Multatuli dan ook geen roman, maar, zoals hij schreef in een brief aan uitgever Jacob van Lennep, ‘eene aanklagt’.

Misdaadsyndicaat

Verhalen over de trans-Atlantische slavenhandel – het ontvoeren, verschepen en verhandelen van ontelbare hoeveelheden Afrikaanse mensen om ze op Amerikaanse en Caribische plantages op te sluiten en tewerk te stellen – en de belangrijke rol die de West-Indische Compagnie (WIC) en de Nederlandse overheid daarin hadden, zijn schaars en onderbelicht. In Nederland worden figuren als Piet Hein en Jan Pieterszoon Coen nog steeds vaak als Hollandse zeehelden geëerd, terwijl je ze net zo goed kunt zien als kopstukken van een internationaal misdaadsyndicaat.

De museale voorziening slavernijverleden wil verandering brengen in die beeldvorming. Maar voordat dat zover is moet nog een flink traject doorlopen worden. Deze zomer zijn uit veertien voorstellen drie plannen geselecteerd. De drie partijen achter die plannen hebben een nieuw, gezamenlijk plan gemaakt dat nu bij de gemeente ligt ter beoordeling. Pas na de besprekingen over dit plan, ergens dit najaar, kunnen de partijen verder.

Drie partijen

Die drie partijen zijn IZI Solutions, een sociaal innovatiebureau dat oplossingen biedt om raciale en sociale gelijkwaardigheid te bevorderen, Museum zonder Muren, dat innovatieve museale concepten ontwikkelt waarbij de openbare ruimte centraal staat, en het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee).

‘Als alles meezit kunnen we in 2021 open’, zegt Urwin Vyent, directeur van het NiNsee. ‘En dat is optimistisch.’ NiNsee is ook organisator van de Nationale Herdenking Nederlands Slavernijverleden, elk jaar op 1 juli in het Oosterpark bij het Nationaal Slavernijmonument. Daarbij wordt herdacht dat op 1 juli 1863 de trans-Atlantische slavernij werd afgeschaft in de voormalige Nederlandse koloniën Suriname en de Nederlandse Antillen. Een logische partij dus om betrokken te zijn bij het slavernijmuseum.

Exposities en debatten

Hoewel, museum – wordt het een echt, fysiek museum? De formulering ‘museale voorziening’ laat ruimte open voor andere vormen. ‘Nee, het voorstel is een echt museum’, zegt Vyent, ‘een vaste locatie waar exposities en debatten plaatsvinden en waar je terecht kan voor documentatie.’

Het doel is om aspecten van het trans-Atlantische slavernijverleden te belichten die vaak geen aandacht krijgen. ‘We willen niet zozeer de focus leggen op de wreedheden. We weten allemaal dat slavernij fout was. Wat juist vaak vergeten wordt is dat de cultuur die de Afrikaanse mensen meenamen overzees grote invloed heeft gehad, en nog steeds heeft, op latere generaties. Hun cultuur en levensbeschouwing gaf ze kracht. Dus we willen ook de kracht laten zien, en het verzet dat is gepleegd in allerlei vormen, toen en nu, ook door witte mensen.’

Witte blik

De relaties tussen witte Nederlanders en slaafgemaakten waren bovendien complexer dan vaak wordt gedacht. Het beeld van de dominante witte plantage-eigenaar en de ‘zielige’ zwarte slaafgemaakte is deels het resultaat van een witte blik op ons verleden, waarin slaafgemaakten een louter passief slachtofferschap wordt aangemeten. Dat beeld zal in het nieuwe museum de nodige nuancering zal krijgen.

‘Zo waren er ook echte liefdesrelaties tussen slaafgemaakten en witten. En niet alleen tussen witte mannen en zwarte vrouwen, ook andersom’, vertelt Vyent. En al voor de afschaffing van de slavernij gingen marrons, ontsnapte en soms rebellerende slaafgemaakten, aan tafel met de kolonisten om vredesakkoorden te sluiten. ‘De acties van die marrons hebben ertoe geleid dat Europeanen steeds serieuzer naar slaafgemaakten zijn gaan luisteren.’

Maar ook de kale feiten zullen voor veel mensen nieuw zijn. En niet alleen voor witte mensen, zo vertelt Mitchell Esajas, een van de oprichters van The Black Archives, een partner van het museumproject. Zo vroeg hij laatst aan een klas van de HvA of iemand wist in welk jaar Nederland de slavernij afschafte. Bijna niemand kon daar antwoord op geven. ‘En een studente die kwart Surinaams van oorsprong was zei dat ze hiervoor nauwelijks iets te horen had gekregen over haar eigen achtergrond. Er is een groot gebrek aan kennis.’

Hakken in het zand

Die kennis ligt onder meer opgeslagen in The Black Archives aan de Zeeburgerdijk, een unieke schat aan informatie, vooral over de postkoloniale tijd en de impact die de slavernijtijd nog steeds heeft op (ex-)bewoners van Suriname en de voormalige Antillen. The Black Archives zal het nieuwe slavernijmuseum ondersteunen door die kennis beschikbaar te maken – kennis die misschien ook tot enige ophef zal leiden.

‘Mijn ervaring is dat mensen inderdaad vaak met de hakken in het zand gaan staan als ze met informatie worden geconfronteerd die haaks staan op wat ze geloven’, zegt Esajas. ‘Zoals het geloof dat Nederland een land is van openheid, tolerantie en vrijheid. Opeens hoor jij dat een traditie waar jij heel veel plezier aan hebt gehad racistische elementen bevat. Dan krijg je een defensieve houding, zoals is gebeurd in de zwartepietendiscussie.’

Juist een museum kan daar volgens Esajas de angel uithalen. ‘Ik heb gemerkt dat als je mensen uitnodigt in een educatieve omgeving en je ze informatie geeft puur over wat er gebeurd is, zonder te zeggen wat je daarvan moet denken, dat 95% van de mensen met een andere blik gaat kijken naar zo’n kwestie.’

Politieke kanten

Maar wie bepaalt welke informatie gepresenteerd wordt? Want een verhaal over structurele ongelijkheid die doorwerkt tot in het heden heeft – hoe neutraal je het ook presenteert – ook politieke kanten. Vyent (NiNsee) erkent het probleem. ‘Ja, er is een risico dat de politiek zich teveel met de inhoud gaat bemoeien. Dat is dan ook een van de agendapunten in de volgende fase van de gesprekken met de gemeente.’

Een van de inhoudelijke uitgangspunten die de gemeente heeft geformuleerd voor de museale voorziening is de focus op het trans-Atlantische deel van de slavenhandel: de driehoekshandel tussen Nederland, Afrika en Amerika. Hierbij worden de slavenhandel en andere mensonterende praktijken in voormalig Nederlands-Indië buiten beschouwing gelaten. Is dat niet een gemis?

‘Je kan het verhaal over de trans-Atlantische slavenhandel niet vertellen zonder het ook over de VOC te hebben’, zegt Urwin Vyent, ‘ook die had een relatie met die driehoek.’ Dat beaamt Mitchell Esajas: ‘Natuurlijk vind ik dat in het algemeen alle aspecten van onze koloniale geschiedenis moeten worden belicht. Er waren duidelijke verbanden tussen de Oost en de West.’

Een museum dat onze wereldwijde koloniale geschiedenis in zijn totaliteit zou willen vertellen schiet echter zijn doel voorbij, denkt Esajas. ‘Het is van grote waarde om nu eens op een diepgaande manier de trans-Atlantische slavenhandel en de erfenis daarvan uit te lichten. Focus is juist goed. Net zoals er in het Joods Cultureel Kwartier allerlei musea zijn die verschillende onderdelen van de Joodse geschiedenis vertellen.’ Dus moet er daarnaast ook een museum komen over de koloniale geschiedenis van de Oost? ‘Als het aan mij ligt wel.’

deel dit artikel: